e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote trom met bekkens djingel: djingel (Jeuk) Een grote trom met bekkens [djingel]. [N 90 (1982)] III-3-2
grote waterweegbree spurrie: (informant voegt aan de plantbeschrijving toe: spergula arvensis)  spörre (Jeuk) Waterweegbree (grote) (alisma plantago-acquatica). De plant is 20 tot 150 cm groot en heeft grote, boven het water uitstekende bladeren; de bladeren zijn tevens lancetvormig, met een iets hartvormige voet; de bloemen groeien in een grote pluim en zijn wit [N 92 (1982)] III-4-3
grote wederik eendendarm?: (informant wijzigt bij de plantomschrijving lysimachia vulgaris in lysimachia nummularia)  eenenderm (Jeuk) Gele wederik (lysimachia vulgaris een 40 tot 150 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn onvertakt; de bladeren bevinden zich meestal in kransen of zijn tegenoverstaand, de vorm is langwerpig elliptisch, ze zijn kort gesteeld. De bloemen bevind [N 92 (1982)] III-4-3
grote weegbree bree: brieje (Jeuk), weegbree: weegbree (Jeuk) Grote weegbree (plantago major 10 tot 50 cm groot. Alle bladeren staan in een wortelrozet en zijn bijna eirond of eivormig, de bladeren parallelnervig en langgesteeld; de bloemen bevinden zich in lange cilindrische aren, de bloemkroon is vliezig, en bru [N 92 (1982)] III-4-3
grove stem grove stem: groeve stem (Jeuk) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
gruwelijk griezelig: griezelig (Jeuk), gruwelijk: gruwelijk (Jeuk) grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] || vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)] III-1-4
guichelheil rode muur: roeje moer (Jeuk) Guigelheil (anagallis arvensis 5 tot 40 cm lage plant. De stengels zijn liggend; de bladeren zijn eivormig en ongesteeld, ze groeien tegenoverstaand; de bloemen groeien in de bladoksels, de bloemen zijn langesteeld met klierachtig behaarde kroonslippen, [N 92 (1982)] III-4-3
guit, schalk guit: guit (Jeuk) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
guitig guitig: Note v.d. invuller: canaille = degene die vrolijk plaagt.  guitig (Jeuk) vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)] III-1-4
gulden gulden: geulde (Jeuk) gulden [ZND 35 (1941)] III-3-1