e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lijvig stevig: stēvex (Jeuk) Gezegd van verf die dikvloeibaar is. [N 67, 75a] II-9
liniaal regel: een regel (Jeuk), reijgel (Jeuk) een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)] || Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)] III-3-1
links, linkshandig slinks: slenks (Jeuk), slēēnks (Jeuk) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linkse boor linker boor: lęŋkǝr bǭwr (Jeuk) Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het linksom gedraaid wordt. [N 33, 158a] II-11
linkshandig persoon averrechtse, een -: eine oeveresse (Jeuk), slinke, een -: eine slenke (Jeuk), enne slēēnke (Jeuk) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linnen, linnengoed linnen: linnen (Jeuk) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lintwormen lintwormen: (= ook werme).  lentwərme (Jeuk) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lintwormen? [N 93 (1983)] III-3-2
lip lip: lep (Jeuk), lip (Jeuk), lippen (Jeuk) lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lip van een hoefijzer lip: lep (Jeuk) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lis (alg.) lis: lesch (Jeuk), lis (blauwe) (Jeuk), lis (gele) (Jeuk) Duitse lis (iris germanica). De bloemen zijn blauw, alle 6 de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang, de binnenste met een dichte rij gele haren (lits, lis, liesel, waterlelie, kaars). [N 92 (1982)] || Gele lis (iris pseudacorus). Een 40 tot 120 cm grote plant met een zeer dikke, kruipende wortelstok; de bladeren zijn zwaardvormig; de bloemen hebben 6 gele bloemdekbladeren, de 3 buitenste groot, bruin gestreept, de 3 binnenste klein, rechtopstaand, 3 me [N 92 (1982)] || lis [ZND 29 (1938)] III-4-3