e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onwel niet goed: ich vuul mich nie goed (Jeuk), ni goet (Jeuk), nie goed (Jeuk, ... ), nie goet (Jeuk), ongelukkig: ongelukkig (Jeuk), ziekelijk: zikkelijk (Jeuk) hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
onwennig (voelen) onwennig: onwennig (Jeuk) nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)] III-1-4
onze-lieve-heer onze-lieve-heer: Oos Lieveheer (Jeuk) Onze Lieve Heer [slievenheer]. [N 96D (1989)] III-3-3
onze-lieve-vrouw onze-lieve-vrouwtje: Oos Lavrouwke (Jeuk) Onze Lieve Vrouw [Lie(f)vrouw, Sliefvrouw]. [N 96D (1989)] III-3-3
onze-lieve-vrouweplaat onzelievevrouw van altijddurende bijstand: Klank van onze: Franse onze (elf)  onze Levrouw van Altijddurende Bijstand (Jeuk) Een plaat, afbeelding van O.L.V. van Altijddurende Bijstand. [N 96B (1989)] III-3-3
onzevader onzevader: Het Onze Vader (Jeuk), Onze Vader (Jeuk), paternoster: Pater Noster (Jeuk) Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)] III-3-3
onzevaderkralen onzevaderskralen: de onze vaderskraowle (Jeuk) De Onze-Vaderkralen (6 stuks). [N 96B (1989)] III-3-3
oog oog: u:gə (Jeuk), ūx (Jeuk) ogen [RND] || Zie afbeelding 2.4. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
oogkleppen ooglappen: ūxlɛp (Jeuk) Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.] I-10
ooglid oogdeksel: oegdeksel (Jeuk) een ooglid, de oogleden (deksel van het oog) [ZND 34 (1940)] III-1-1