e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opscheppen stoefen: stoeffe (Jeuk, ... ), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetsen (Jeuk, ... ) het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschepper dikke nak: dikke nak (Jeuk) zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)] III-1-4
opschuiven opschuiven: opschuive (Jeuk), opsckuive (Jeuk), opzij gaan: op zij goan (Jeuk) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] || Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)] III-1-2
opspelen razen: razen (Jeuk) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opstapelen van graanzakken ophopen: ǫphø̄pǝ (Jeuk) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven schoofsteken: skȳfstēkǝ (Jeuk) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
optillen heffen: term van kaartspel  hifə (Jeuk), oplichten: oplichte (Jeuk, ... ), opliXtə (Jeuk) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || optillen [RND] III-1-2
optuigen hamen: hǭmǝ (Jeuk) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
opvliegen opvliegen: opvliege (Jeuk) Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: starten, wegvliegen, opvliegen? [N 93 (1983)] III-3-2
opzettelijk expres: ook materiaal znd 1a-maspres  espres (Jeuk) opzettelijk [ZND 23 (1937)] III-1-4