e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speelkaart kaart: en koht (Jeuk), /  koate (Jeuk), speelkaart: speelkaart (Jeuk) Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)] || speelkaarten [SND (2006)] III-3-2
speelplaats koer (<fr.): cour (Jeuk), speelplaats: speelplaats (Jeuk) de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] III-3-1
speels speels: speels (Jeuk) geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] III-1-4
speen suts: cf. VD D-N s.v. "Zitze"; zie echter ook s.v. "zutschen"(lurken, slurpen mar.: heeft het iets met sussen te maken??  söts (Jeuk), tet: tet (Jeuk), tit: cf. VD s.v. "tit  tie (Jeuk) speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2
speen van de koe deem: dø̜m (Jeuk) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
speenkruid speenkruid: speenkraat (Jeuk) Speenkruid (ficaria verna 5 tot 25 cm hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren zijn hart- of niervormig, ze zijn glanzend en lang gesteeld, met knolletjes in de onderste bladdeksels. De bloemen zijn talrijk, met vrij smalle kroonbladere [N 92 (1982)] III-4-3
spek spek: spɛk (Jeuk, ... ) spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
spel (alg.) spel: e spael (Jeuk) spel [GTRP (1980-1995)] III-3-2
speld spelde: spɛl (Jeuk) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7
speldenkussen speldenkussen: spɛlǝkøsǝ (Jeuk) Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr] II-7