e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stootring as: as (Jeuk) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13
stop stopsel: stepsel (Jeuk), stopsel (Jeuk) Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)] III-2-1
stop, zekering plomb (fr.): plon (Jeuk, ... ) Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)] III-2-1
stopmes mastiekmes: mastekmɛs (Jeuk) Mes dat wordt gebruikt bij het vullen van gaten met behulp van stopverf, kit, pasta, etc. en bij het aanbrengen van stopverf bij ruiten. Het stopmes bestaat uit een stalen blad met spitse of afgeronde punt dat aan een houten handvat bevestigd is. Zie ook afb. 95. [N 67, 54a] II-9
stopnaald stopnaalde: stopnǭwl (Jeuk) Grote naald om kousen en andere zaken mee te stoppen. Stopnaalden zijn langer dan naainaalden en hebben grotere ogen. Er zijn er in verschillende diktes. [N 62, 49c; Gi 1.IV, 53; monogr.] II-7
stoppeleinde van de schoof kont: kǫnt (Jeuk) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
stoppelland ploegen belken: [belken] (Jeuk), stroppen: [stroppen] (Jeuk) Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.] I-1
stoppels stoppels: stǫpǝls (Jeuk) De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.] I-4
stoppen mastieken: mastekǝ (Jeuk), stoppen: stopǝ (Jeuk) Gaten in hout dichten met stopverf. Het stoppen geschiedt na het aanbrengen van de eerste grondverflaag omdat op ongeverfd houtwerk de stopverf slecht houdt. [N 67, 71a] || Naaien met de stopsteek. De stopsteek wordt gebruikt om twee open kanten zo onzichtbaar mogelijk met elkaar te verbinden. [N 59, 59; N 59, 70; monogr.] II-7, II-9
stopverf mastiek: mastek (Jeuk) Soort deeg vervaardigd van krijt, loodwit en lijnolie, dat wordt gebruikt voor het dichtmaken van spijkergaten en scheuren in het houtwerk en het aanstoppen van glasruiten. [N 67, 28a; monogr.] II-9