e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blindemannetje spelen blinddoek: blenddoek (Jeuk), blindeman: blindeman (Jeuk) het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek] [N 112 (2006)] || Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)] III-3-2
blinken, glimmen, glanzen blinken: blinken (Jeuk) een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)] III-4-4
bloedluis bloedluis: Opm. v.d. invuller: die blijven niet op de duif.  bloedlaas (Jeuk) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: rode vogelmijt of bloedluis: 1 mm - zuigt s nachts bloed - bij warm weer een echte plaag. [N 93 (1983)] III-3-2
bloedwei water: Wee ook onderlijnd, maar niet in R-kolom neergeschreven.  wetter (Jeuk) Waterachtig vocht van het bloed (water, wee/wei) [N 106 (2001)] III-1-1
bloedworst bloedpens: bluu̯tpɛns (Jeuk) bloedworst [Goossens 1b (1960)] III-2-3
bloedzuiger echel: echel (Jeuk) bloedzuiger [ZND 33 (1940)] III-4-2
bloei bloei: blø̄i̯ (Jeuk), blø̜i̯ (Jeuk) Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.] I-4
bloeien bloeien: blø̜̄i̯ǝ (Jeuk), blø̜̄ǝ (Jeuk) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloem bloem: blum (Jeuk) Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] II-3
bloem (alg.) bloem: blumə (Jeuk) bloemen [RND] III-4-3