e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doelloos friemelen friemelen: wriemele (Jeuk), in de handen wrijven: en de haan wrijve (Jeuk) Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)] || haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)] III-1-2
dof, gedempt van geluid dof: dof (Jeuk) niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)] III-4-4
doffer, mannelijke duif duifhaan/-hoorn: daavon (Jeuk), davoo (Jeuk), kubber: købber (Jeuk) duif, mannetje [ZND 39 (1942)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duiver) [N 83 (1981)] III-4-1
dokteren dokteren: voor een huisarts  doktoere (Jeuk), meesteren: meestere (Jeuk), voor de veterenair (dierenarts)  meesteren (Jeuk) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)] III-1-2
dokterskar kapkar: kapkęi̯r (Jeuk) Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.] I-13
dolle kervel kervel: kervel (Jeuk), witte kelver: witte keulver (Jeuk) Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)] III-4-3
dom dom: dom (Jeuk), stijf van begrip: stijf van begrip (Jeuk) Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-3
dominicaan dominicaan: dómmenekaan (Jeuk), preekheer: preekhier (Jeuk) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3
domino domino: domino (Jeuk) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man stommerik: stoemmerik (Jeuk) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4