e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drilkoord drilkoord: drelkōt (Jeuk) Het koord van de drilboog waarmee men een boogdrilboor heen en weer kan laten draaien. Het koord wordt daartoe om de drilklos heen geslagen. Zie ook afb. 127. [N 33, 129] II-11
dringen dringelen: dreunchelen (Jeuk), dreunele (Jeuk) niet dringen ! [ZND 33 (1940)] III-1-2
drinkbak drinkpot: drenkpot (Jeuk) Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)] III-3-2
drinkbak voor de koeien krib: krep (Jeuk) Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
drinkfles drinkfles: Opm. v.d. invuller: tegen de muur, het water druppelde in een djat (kopje het was veel properder dan nu!  drenkfles (Jeuk) Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkfles (verouderd)? [N 93 (1983)] III-3-2
drinkglas glas: gleaəs (Jeuk), glōͅəs (Jeuk), pint: pi̞nt (Jeuk) drinkglas [RND] || glas [ZND 35 (1941)] III-2-1
drinktafel verhoog: verhuug (Jeuk) de tafel waarop de drinkbak geplaatst wordt? [N 93 (1983)] III-3-2
droesem fond (fr.): verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  foon (Jeuk) droesem [ZND 23 (1937)] III-2-3
droge tepel valse tet: valsǝ tɛt (Jeuk) Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b] I-12
droge verfstoffen bruine oker: brānǝ ǫwkǝr (Jeuk), céruse: sǝrȳs (Jeuk), dodekop: dūjǝkǫp (Jeuk), gele oker: gēlǝn ǫwkǝr (Jeuk), groene aarde: gryn ęjǝt (Jeuk), kalkgroen: kalǝk˲gryn (Jeuk), koningsblauw: kø̄neŋs˱blǫw (Jeuk), loodmenie: lūwǝtmēni (Jeuk), loodwit: lūwǝtwet (Jeuk), poeder: pujǝr (Jeuk), signaalrood: senjālrūwǝt (Jeuk), vermiljoenrood: vǝrmeljunrūwǝt (Jeuk), zinkgroen: zeŋk˲gryn (Jeuk), zwartsel: zwatsǝl (Jeuk) De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.] II-9