21127 |
fiets |
velo:
eenen velo (P219p Jeuk),
véélo (P219p Jeuk)
|
Fiets. [ZND 35 (1941)] || Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)]
III-3-1
|
21138 |
fietsen |
velo rijden:
velo rije (P219p Jeuk)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21259 |
fietser |
fietser:
de twie fietsers kruisen elkaar (P219p Jeuk),
velorijder:
de twie velorijders kruisen elkaar (P219p Jeuk)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
28732 |
fijnnaaister |
naaierse:
najos (P219p Jeuk)
|
Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c]
II-7
|
18121 |
fijt |
fijt:
féj-et (P219p Jeuk)
|
ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
21853 |
filiaal |
filiaal (<fr.):
filiaal (P219p Jeuk)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24146 |
fladderen |
flodderen:
floddere (P219p Jeuk)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
een flambie (P219p Jeuk),
flambie (P219p Jeuk)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] || Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20019 |
flamingoplant |
kerstroos:
kerstroos (P219p Jeuk)
|
Flamingoplant (anthurium scherzerianum) (kerstroos, rode vlag, flamingoplant, levensbloem). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
30800 |
flank |
flank:
flā.ŋk (P219p Jeuk)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|