e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gelijktijdig lossen beteen lossen: alles betien lossen (Jeuk) het gelijktijdig lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)] III-3-2
gelofte beloofd (volt.deelw.): belouwfd (Jeuk) Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] III-3-3
geloftegeschenk plaatje voor de heilige: pleetje vér de hellige (Jeuk) Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)] III-3-3
geloof geloof: gelaeëf (Jeuk), geloef verloure (Jeuk) Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geloofd zij jezus christus geloofd zij jezus christus: Geloofd zij Jezus Christus (Jeuk) De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)] III-3-3
geloven geloven: geluuëve (Jeuk), geluve (Jeuk) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] || Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3
geluid van naderend onweer donderen: donderen (Jeuk), hommelen: hoemele (Jeuk) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
gelukken boteren: (o: ou).  boteren (Jeuk) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben gelukkige tapper: een geleukigen tepper (Jeuk), gelukzak: een geleukzak (Jeuk), gelukzak (Jeuk) iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] || Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)] III-1-4
gemak gemak: ook ZND 23, 076  gemakke (Jeuk) gemak [ZND 01 (1922)] III-1-4