33948 |
haamspanen |
haamspaan:
hǭmspōn (P219p Jeuk),
haamspanen:
hǭmspø̄ǝn (P219p Jeuk)
|
De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.]
I-10
|
34471 |
haan |
haan:
hǭn (P219p Jeuk),
hǭǝn (P219p Jeuk)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
het haar krollen (P219p Jeuk),
hu:ər (P219p Jeuk)
|
haar (op het hoofd) [RND] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18726 |
haarborstel |
borstel:
bossel (P219p Jeuk)
|
Haarborstel. Een borstel om de haren mee te kammen. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18404 |
haarcrème |
brillantine (fr.):
[AN-uitspraak?]
briljantine (P219p Jeuk),
haarcrme:
hoorcrème (P219p Jeuk)
|
crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)] || Haarcrème. Crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18046 |
haarenkelen |
klopschenen:
klopskène (P219p Jeuk)
|
stoten: pijnlijk tegen elkaar stoten van de enkels [N 37 (1971)]
III-1-2
|
32887 |
haarhamer |
haarhamel:
hǭǝrhāmǝl (P219p Jeuk),
hǭǝrhǭmǝl (P219p Jeuk)
|
De haarhamer is een vrij zware (ongeveer anderhalve kilo) ijzeren hamer met een korte houten steel, die speciaal wordt gebruikt om te haren. Het ijzeren deel loopt doorgaans aan beide kanten (soms aan één kant) uit in een scherpe bek van 3 à 4 mm. breed, die wel de baan wordt genoemd. De zuiverheid van deze baan is van belang om goed te kunnen haren. Van tijd tot tijd wordt de baan van de bek door de smid weer bijgesteld. Zie afbeelding 7b, nummer 1. [N 18, 86; JG 1a, 1b, 2c; L 1 a-m; L 26, 4; S 12; add. uit N 11, N 14, 131; N 15; N 27; A 4, 28; A 23, 16; L 20, 28; Lu 1, 16; mongr.]
I-3
|
33801 |
haarkrans |
haarband:
hōǝrbant (P219p Jeuk)
|
Deel van de paardevoet waar de hoef aan het vlees vastzit. Elke hoef heeft een haarkrans of kroonrand tussen de hoef en de koot. Deze haarkrans mag niet geschoren worden, omdat de daar aanwezige haren tot bescherming van de uiterst gevoelige kroonrand dienen. [JG 1a, 1b; N 8, 32.7, 32.8, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17795 |
haarlok |
geknuppelde staart:
geknəppelde stat (P219p Jeuk),
struifje:
vb. vooraan in een frou en dat blijft nooit plat liggen, omdat er een vronk in t haar is.
struifke (P219p Jeuk),
tres:
tres (P219p Jeuk)
|
een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)] || Haarlok. Een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
17574 |
haarscheiding |
voor:
voor (P219p Jeuk)
|
Scheiding in het haar (sjei(g)el). [N 109 (2001)]
III-1-1
|