19511 |
hengsel |
hengel:
hengel (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk,
P219p Jeuk)
|
hengsel [ZND 43 (1943)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
hęŋs (P219p Jeuk)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
hęŋsǝvø̜i̯lǝ (P219p Jeuk)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
24760 |
hennepnetel |
dampnetel:
damnetelen (P219p Jeuk),
wilde kemp:
wilde-kemp (P219p Jeuk),
(onderstreept)
wille-kemp (P219p Jeuk)
|
Hennepnetel (geleopsis tetrahit 20 tot 80 cm groot. De stengels hebben verdikkingen onder de bladparen en zijn daar stijf behaard; de bladeren zijn eivormig-langwerpig, spits en behaard; de bloemen hebben een knobbeltje achter de beide insnijdingen van [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34440 |
herdershond |
schepershond:
skēǝpǝrsont (P219p Jeuk)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34438 |
herdersschopje |
schepersschupje:
skēǝpǝrskø̜pkǝ (P219p Jeuk)
|
Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
21129 |
herenfiets |
mansvelo:
mansvéélo (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar mannen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
24894 |
herfst, najaar |
afgang:
lente = opgank
afgank (P219p Jeuk)
|
het derde van de vier jaargetijden, de tijd tussen zomer en winter [bamis, bamistijd, natijd, uitgang] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19907 |
herfstsering |
floks:
floks (P219p Jeuk)
|
Herfstsering (Phlox paniculata L.). De bladeren zijn alle breed, meestal 2 cm of meer. De stengel is hoog, veelal 1 m of meer, tevens gevlekt, met talrijke, tot een dikke tros verenigde, bloemen. de kelkslippen zijn spits. De kroon heeft een lange buis en [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24621 |
herfsttijloos |
herfsttijloos:
herfststijloos (P219p Jeuk),
naakte begijn:
naakte begijn (P219p Jeuk)
|
Herfststijloos (colchicum autumnale). Het is een knolgewas met bleek lila bloemen, die veel op die van een crocus lijken, maar aan de 3 draadvormige stijlen en de 6 meeldraden dadelijk te herkennen. De bloemen verschijnen in de herfst en de vruchten in he [N 92 (1982)]
III-4-3
|