21336 |
juffrouw |
juffrouw:
joeffrouw (P219p Jeuk),
juffrouw (P219p Jeuk)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] || juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
17607 |
jukbeen |
koon:
koon (P219p Jeuk),
wangbeen:
PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.
wangbeejn (P219p Jeuk)
|
Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon). [N 84 (1981)] || Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon, jukbeen, wangbeen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
blauw klieəd (P219p Jeuk),
klied (P219p Jeuk),
kottonaete klied (P219p Jeuk),
’n blauw klied (P219p Jeuk)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jeugd:
jeug (P219p Jeuk),
jus:
dju (P219p Jeuk),
djus (P219p Jeuk)
|
vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
18232 |
juweel |
bijou (fr.):
bijou (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)] || Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
rakel:
raakels (P219p Jeuk)
|
Kaakrand waarin de tanden staan (kaakbeen, raak) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
kaken (mv.):
kaken (P219p Jeuk),
PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.
koake (P219p Jeuk)
|
kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)] || Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kletskop:
kletskop (P219p Jeuk)
|
Kaal hoofd [hebben] (kletskop, plaat - ANDERE UITDRUKKINGEN: bv. volle maan, maan schijnt, biljartbal e.d.). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
groen jong:
Opm. v.d. invuller: 8 dagen.
grunjenk (P219p Jeuk),
kaal jong:
kōͅljøͅŋk (P219p Jeuk)
|
een jong van enkele dagen oud, nog met haar? [N 93 (1983)] || Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kōm (P219p Jeuk)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|