31414 |
klembeugel van een kolomboormachine |
mof:
muf (P219p Jeuk)
|
Elk van de verstelbare beugels waarmee het werkstuk op de boortafel van een kolomboormachine wordt vastgezet. [N 33, 161]
II-11
|
31331 |
klemtang |
prestang:
prɛstaŋ (P219p Jeuk)
|
Stalen tang voor het vastgrijpen van vlakke materialen, pijp, staafmetaal, etc. Zie ook afb. 65. De klemtang wordt in uiteenlopende modellen gefabriceerd. Zo zijn er uitvoeringen met gebogen bek, ongetande bek en G-vormige bek. De klemtang is instelbaar op de diameter van het materiaal; aan het uiteinde van één van de tangbenen is daartoe een stelschroef aangebracht. Wanneer materiaal door het aandrukken van de tangbenen is vastgeklemd, hoeft de tang niet verder te worden vastgehouden. De tang wordt ontgrendeld door middel van een hefboom tussen de tangbenen. De klemtang werd volgens de zegsman uit Q 121 gebruikt om platen en ander materiaal vast te klemmen. [N 33, 179; N 33, 181]
II-11
|
23215 |
klepel |
bengel:
bengel (P219p Jeuk),
klepel:
kleppel (P219p Jeuk)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23462 |
klepklok |
klokje:
klökske (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23218 |
kleppen |
tampen:
tampen (P219p Jeuk)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22377 |
kleppers |
kleppers:
klepper (P219p Jeuk),
plankjes:
plenkskes (P219p Jeuk)
|
elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker] [N 112 (2006)] || Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbele (P219p Jeuk),
tateren:
Van Dale: I. tateren, 1. (van kleine kinderen) levendig klanken voortbrengen; -2. (gew.) onaangenaam hard en veel praten; kwebbelen, snappen -3. (gew., in niet-ongunstige zin) praten, babbelen, keuvelen; -4. (gew.) snateren, kwetteren.
tjaoteren (P219p Jeuk),
tjouwtere (P219p Jeuk),
Van Dale: tateren, 1. (van kleine kinderen) levendig klanken voortbrengen; -2. (gew.) onaangenaam hard en veel praten; kwebbelen, snappen; -3. (gew., in niet-ongunstige zin) praten, babbelen, keuvelen; -4. (gew.) snateren, kwetteren.
tjaawtere (P219p Jeuk),
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetsen (P219p Jeuk)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
onnozele praat vertellen:
hee vertelt onnoezele praet (P219p Jeuk),
zever:
ziever (P219p Jeuk)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klotsoor:
klǫtsii̯r (P219p Jeuk)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelos:
[babbel + Fr. achtervoegsel -osse?, rk]
babbelos (P219p Jeuk),
commre (fr.):
Van Dale: commère (Fr.), 2. babbelaarster, kletskous.
kommeer (P219p Jeuk),
schedder:
een schedder (P219p Jeuk)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|