17773 |
kuit |
kuit:
kuit (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32624 |
kunstmest |
engrais:
ã`gręs (P219p Jeuk)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
18869 |
kwaad weglopen |
monken:
moenke (P219p Jeuk)
|
kwaad weglopen [horsen, hoorsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34404 |
kwaadaardig schaap |
hatelijk schaap:
hǫu̯tǝlǝk skōp (P219p Jeuk)
|
[N 77, 20]
I-12
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwaaitong:
kooi-tong (P219p Jeuk),
kooitong (P219p Jeuk)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaaitong:
koowjtong (P219p Jeuk),
snaat:
snaat (P219p Jeuk)
|
iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaal (P219p Jeuk),
kwaowl (P219p Jeuk)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21727 |
kwajongensstreek |
farce (fr.):
Van Dale: farce (Fr.), 2. (oneig.), dolle, dwaze grap.
farce (P219p Jeuk)
|
min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24341 |
kwaken |
gaggelen:
gagǝlǝ (P219p Jeuk),
kwaken:
kwake (P219p Jeuk),
kweken:
kwēkǝn (P219p Jeuk),
kwęi̯kǝ (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)] || Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12, III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
charlatan (fr.):
charlatan (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
kwakzalver:
kwakzalver (P219p Jeuk)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)] || Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|