25307 |
okshoofd (2), maat van 913 liter |
ton:
ton (P219p Jeuk)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 913 liter [okshoofd] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25339 |
okshoofd, maat van 735 liter |
vat:
vat van 735 liter (P219p Jeuk),
#NAME?
vouwt (P219p Jeuk)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 735 liter [okshoofd] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slax[molen] (P219p Jeuk)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǫwlǝ[verf] (P219p Jeuk)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
30705 |
olieverven |
verven bet olieverf:
vɛrvǝ bɛ ǫwlǝvɛrǝf (P219p Jeuk)
|
Schilderen met olieverf. [N 67, 66a]
II-9
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
omarme (P219p Jeuk),
vastpakken:
vastpakke (P219p Jeuk)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)] || omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29086 |
omboorden |
afbiezen:
afbizǝ (P219p Jeuk)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
33745 |
omheinen |
afsluiten:
afslāi̯tǝn (P219p Jeuk)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
muur:
moer (P219p Jeuk)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
poenen:
poenne (P219p Jeuk)
|
Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|