29110 |
opnaaisel |
valse plooi:
valsǝ pluj (P219p Jeuk)
|
Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20]
II-7
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triē̜ǝrǝ (P219p Jeuk)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
dikke mijt:
dekǝ mē̜t (P219p Jeuk)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vel (P219p Jeuk)
|
Opperhuid (huid, bovenhuid, -vel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
29016 |
oppoffen |
oppoffen:
oppufǝ (P219p Jeuk)
|
Tot een pof opnemen. [N 62, 29]
II-7
|
18959 |
oprecht |
rechtvaardig:
rechtveejdig (P219p Jeuk)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18030 |
oprispen |
rupselen:
rɛpselen (P219p Jeuk)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21157 |
oprit |
oprit:
oprit (P219p Jeuk)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19426 |
opruimen |
wegzetten:
wegzetten (P219p Jeuk),
(doffe e)
wegzette (P219p Jeuk)
|
Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
31429 |
opruimer, ruimijzer, handspitsboor |
wringijzer:
vręŋk˱ęjzǝr (P219p Jeuk)
|
In het algemeen een werktuig om geboorde gaten ruimer te maken of te zuiveren. Er bestaan verschillende uitvoeringen van het ruimijzer. Vaak is het uitgevoerd als een lange, priemvormige, piramidale staaf van gehard staal. De doorsnede van het werktuig is dan meestal vijfhoekig, maar er bestaan ook kortere, kegelvomige ruimijzers waarin verschillende, naar de top toe lopende groeven gevijld zijn, die een snijdend effect veroorzaken. De opruimer kan in de boormachine worden gespannen met of de hand worden gedraaid. In het laatste geval wordt het werktuig dan soms geplaatst in een wringijzer, een staaf met in het midden een vierkant, verstelbaar gat. Zie ook afb. 131. [N 33, 136; N 33, 144; N 33, 163; N 33, 337; N 64, 64; N 66, 17f; monogr.]
II-11
|