e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuimen schuimen: (sel) skuime (Jeuk), de skaam skuimt (Jeuk) schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)] III-4-4
schuimspaan visspaan: vespaon (Jeuk) schuimspaan [ZND 42 (1943)] III-2-1
schuldig (zijn) plichtig (zijn): plichtig (Jeuk) schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] III-3-1
schuren schuren: sxūrǝ (Jeuk) Hout met schuurpapier bewerken ten einde een glad oppervlak te verkrijgen. Zie ook het lemma 'Schuurpapier'. [N 67, 70a; monogr.] II-9
schurft ruig: ruig (Jeuk), schurft: skurf (Jeuk) huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft: hoe heet de besmettelijke huidziekte, die een ondragelijke jeuk veroorzaakt tussen de vingers, aan de polsen (fr. gale) ? [ZND 42 (1943)] III-1-2
schurk, smeerlap smeerlap: smeerlap (Jeuk) een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] III-1-4
schutsboom wip: wip (Jeuk), Dat wordt hier niet gespeeld.  wip (Jeuk) de lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang] [N 112 (2006)] || De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)] III-3-2
schutter schutter: skötər (Jeuk) schutter [RND] III-3-2
schuur schuur: skøi̯r (Jeuk), sxyi̯r (Jeuk) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurblok schuurblok: sxūrblǫk (Jeuk) Rubber, kurken of houten blokje waaromheen het schuurpapier wordt gedaan. [N 67, 60d] II-9