21175 |
sluisdeur |
schoft:
schoft (P219p Jeuk)
|
het ophijsbare deel van een sluis (schoft) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21176 |
sluismeester |
sasmeester:
sasmeester (P219p Jeuk),
sluismeester:
sluismeester (P219p Jeuk)
|
de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24943 |
sluiten (van grond) |
hard worden:
haat weine (P219p Jeuk),
korst worden:
kost weine (P219p Jeuk)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33082 |
sluitlaag |
sluitlaag:
slātlōx (P219p Jeuk)
|
De laatste laag op de wagen. [JG 1b]
I-4
|
20168 |
sluitspeld |
toespeld:
taaspel (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19364 |
sluwe persoon |
profeet:
profeet (P219p Jeuk),
professor:
profesor (P219p Jeuk)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17741 |
smaak |
goesting:
B.v. goesting hebben in iets.
goesting (P219p Jeuk),
smaak:
De smaak is het proeven.
smaak (P219p Jeuk)
|
Smaak (smaak, goesting). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20601 |
smaken |
smaken:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
smeak (P219p Jeuk)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
judassen:
judassen (P219p Jeuk),
kleineren:
kleineren v.d. andere (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
doel:
doel (P219p Jeuk)
|
De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|