e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smidskolen vette smis(se)kolen: vętǝ smeskǭwlǝ (Jeuk  [(afkomstig van Ougreé-Marchaie)]  ) De kolen die door de smid voor het stoken van de smidsvuurhaard worden gebruikt. Het lemma bevat benamingen voor verschillende soorten steenkool. Onder vetkool verstaat men steenkool met twintig tot dertig procent vluchtige bestanddelen. Cokes ontstaan wanneer steenkolen in een cokesoven van hun vluchtige bestanddelen worden ontdaan. Zij worden onder meer bij het smelten van ijzererts gebruikt. De term nootjes is van toepassing op steenkool waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm doorsnede. Zie ook de lemmata "nootjeskool", antraciet", "industriekool" en "cokes" in Wld II.5, pag. 215 - 217. [N 33, 29a-b; N 64, 25a add.; monogr.] II-11
smidskolenschop schep: sxɛp (Jeuk), smis(se)schep: smessxɛp (Jeuk) Het schopje waarmee men kolen op het vuur doet. [N 33, 28; monogr.] II-11
smidsschoorsteen schouw: sxǫw (Jeuk) Zie de toelichting bij het lemma "smidskap". [N 33, 24; monogr.] II-11
smidsventilator ventilateur: vɛntilatø̜r (Jeuk) Blaastoestel, bestaande uit een aantal roterende schoepen, waarmee het smidsvuur kan worden aangewakkerd. De ventilator wordt doorgaans aangedreven door een elektromotor, bij een veldsmidse soms ook met behulp van de voet door middel van een pedaal en een wiel met snaar. Volgens de invullers uit L 290 en L 291 werd bij een veldsmidse voor de aanvoer van lucht altijd gebruik gemaakt van een ventilator. [N 33, 12d] II-11
smidsvorm, blaasgat buis: bø̜̄js (Jeuk), windkast: wɛntkast (Jeuk) IJzeren pot onder het smidsvuur waardoor de via de blaasbalgpijp aangevoerde lucht naar het vuur wordt geleid. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden werd de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur toegevoerd. De blaasbalgpijp liep daarbij in een verbreed uiteinde uit dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Dit deel van de pijp had dan dezelfde functie als de ijzeren pot onder het smidsvuur. Woordtypen als luchtpijp, blaaspijp en buis verwijzen naar dit onderdeel van de blaasbalgpijp. Met de woordtypen kast, windkast, lochtkast en zwelkast wordt vooral een smidsvorm aangeduid, waarin de door de blaasbalgpijp aangevoerde lucht onder het smidsvuur wordt samengeperst. De luchtstroom naar het smidsvuur kan daarbij met behulp van een luchtregelaar geregeld worden. Zie ook het lemma "luchtregelaar". Om de opening voor de luchtstroom onder in het vuur vrij van sintels te houden, kan een zogenaamde vuurtong zijn aangebracht. Daarmee wordt enerzijds de luchttoevoer geregeld en anderzijds het gat vrijgehouden van sintels en gruis. Zie ook afb. 9 en het lemma "vuurtong". [N 33, 16; N 33, 19; N 33, 22] II-11
smidsvuursproeier tuiteltob: tø̜jtǝltǫp (Jeuk) Het gereedschap in de vorm van een bezempje, kwast, borstel of gietertje waarmee men water over het vuur sproeit om dit aan de buitenkant te temperen. Door het sprenkelen gaan de kolen samenkoeken waardoor de hitte binnen het vuur blijft. De sproeier wordt soms ook gebruikt voor het afkoelen van smeedstukken. Zie ook afb. 10. [N 33, 36; N 33, 216] II-11
smokkelen smokkelen: smoeggle (Jeuk), smokkelen (Jeuk) verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)] III-3-1
snaar koord: kōt (Jeuk), riem: rim (Jeuk) Elk der beide rolronde, zeer smalle koorden of banden of riemen die dienen om de beweging van het drijfwiel over te brengen op vleugel en klos. Volgens de informant van L 291 loopt de snaar dubbel over het vliegwiel en een grote of kleine schijf aan de vleugel. Hierdoor loopt de vleugel langzamer rond de klos, zodat het garen opgewonden wordt. [N 34, B2; N 34, B3] II-7
snavel bek: bek (Jeuk) snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1
snede van het blad van de zeis snede: snęi̯ (Jeuk) De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.] I-3