30940 |
snijmes |
snijmes:
snęjmɛs (P219p Jeuk)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|
18134 |
snijwonde |
slip:
Opm. v.d. informant:
slip (P219p Jeuk),
snee:
snee (P219p Jeuk)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21450 |
snipper |
snipper:
snippers (P219p Jeuk)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
25048 |
snorren |
snirken:
snerke (P219p Jeuk)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22472 |
snorrepijp |
racagnac (fr.):
rakkenjak (P219p Jeuk)
|
Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18026 |
snotneus |
snotneus:
snotnauws (P219p Jeuk)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotbel:
snotbel (P219p Jeuk)
|
Snottebel (snotkoek, koetneus). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
snottere (P219p Jeuk),
snuffen:
snoeffe (P219p Jeuk)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] || Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21858 |
snuisterij |
nest:
nest (P219p Jeuk),
prul:
prəl (P219p Jeuk)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snuit:
snaat (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk,
P219p Jeuk,
P219p Jeuk),
snāt (P219p Jeuk),
PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.
snaot (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1, III-4-2
|