34582 |
sporten |
sproten:
sprǫu̯tǝ (P219p Jeuk)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
19359 |
spotten |
zwanzen:
zwansen (P219p Jeuk),
Van Dale: zwanzen, (gew.) grappen vertellen; streken uithalen.
zwansen (P219p Jeuk)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
21770 |
spreekwoord |
spreuk:
spreuk (P219p Jeuk)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uitspraak zoals: "oost, west, thuis, best"? [spreekwoord] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
saprief (P219p Jeuk),
sprie.ef (P219p Jeuk),
sprief (P219p Jeuk)
|
spreeuw [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
spreken:
heat zoals Jean
neet heat spreken (P219p Jeuk)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprenkelen:
sprenkelen (P219p Jeuk),
sprənkelen op de strijkwas (P219p Jeuk)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
sprenkelen:
sprenkelen (P219p Jeuk)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21534 |
spreuk |
spreuk:
spreuk (P219p Jeuk)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uiting zoals: "oordeel niet, opdat ge niet geoordeeld wordt"? [spreuk] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
34055 |
springstier |
springvar:
sprɛŋk˲vɛ̄ǝr (P219p Jeuk)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
24963 |
springvloed |
springtij:
sprɛntij (P219p Jeuk)
|
springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|