e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zand strooien gooien: goeie (Jeuk), goeien (Jeuk), smijten: smijten (Jeuk) Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)] III-2-1
zandbank zandbank: zandbank (Jeuk) zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)] III-4-4
zandblok, klomp hoorn: hōn (Jeuk) Wanneer de maaier het natte zand of de leem die hij nodig had om de strekel "scherp" te maken, niet bij de hand had, bij voorbeeld in de vorm van molshopen of aan een slootkant, dan nam hij dat zelf mee in een hol voorwerp, en wel doorgaans in een (oude) klomp. In dit lemma komen de benamingen van dit voorwerp ter sprake. Het spreekt voor zich dat dit zandblok of deze klomp alleen daar voorkwamen waar men ook de strekel kende. Uit de verscheidenheid van de namen en uit de aantekeningen van de zegslieden is af te leiden dat vele soorten holle voorwerpen voor dit doel konden dienen; vandaar ook de vele dubbele opgaven die in dit lemma zijn verwerkt en de volgende aantekeningen: L 364: "in een emmer"; L 361: "ook wel in een zak gedaan"; Q 1: "het wetslijk werd op de grond gelegd". In L 359, 361, 362, 363, 365, 366, 416, Q 1, 2a, 71, 85 en 171 werd uitdrukkelijk opgegeven dat het slijpzand níét in een klomp werd meegenomen naar het veld. Opmerkenswaard zijn nog de aantekeningen van de zegslieden van P 178: "werd aan de snaad (de steel van de zeis) vastgemaakt" en van L 423: "de slijpbus is een houten pot voor het zavel". Hoewel in feite etymologisch identiek, zijn de vormen klomp en klonk hier en op de kaart uit elkaar gehouden. Zie verder ook voor de inhoud van het zandblok het lemma ''slijpzand, zavel''.' [N 18, 83; JG 1a, 1b] I-3
zandkorrel, korreltje zand zavel: zável (Jeuk) zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)] III-4-4
zang zang: zangk (Jeuk) Het zingen van kinderen [gelots]. [N 90 (1982)] III-3-2
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Jeuk) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster lijster: lijster (Jeuk), geen fon.doc.  lijster (Jeuk) lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-4-1
zaniken, zeuren zemelaar (zn.): zeimeleer (Jeuk), zemelen: zemelen (Jeuk), Van Dale: II. zemelen, (inform.) vervelend kleingeestig zijn, zeuren  zeimele (Jeuk) langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] III-3-1
zavel, lichte klei moos: mous (Jeuk), zavelgrond: závelgrond (Jeuk) zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)] III-4-4
zedelijk slecht meisje hete zeug: een hiejte zog (Jeuk), hoer: een hoer (Jeuk), lopige, een -: lupige (Jeuk) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2