34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brȳǝ (P219p Jeuk)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
broeder (P219p Jeuk)
|
Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23228 |
broeder-onderwijzer |
broeder:
broeder (P219p Jeuk)
|
Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23873 |
broedermeester |
voorbidder:
veurbidder (P219p Jeuk)
|
De persoon die tijdens de bidprocessies (op St. Marcus en de kruisdagen) met een staf beurtelings de voorbiddende en de nabiddende rij aanwees (broedermeester). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21952 |
broedhokje |
nest:
nest (P219p Jeuk)
|
Hoe heet verder: broedhokje, broedvak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22040 |
broedschotel |
teil:
teil (P219p Jeuk)
|
Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34503 |
broedziek |
broedkarig:
brutkǭrǝx (P219p Jeuk)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
30779 |
broeiglas |
serreglas:
sɛrǝglawǝs (P219p Jeuk)
|
Groen gekleurd glas dat vroeger door tuinders voor broeibakken en kassen werd gebruikt. [N 67, 89h]
II-9
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
oe is kort
broek (P219p Jeuk)
|
Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
pijp:
pijp (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)]
III-1-3
|