e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarden aarden: (= aarden).  aade (Jeuk) zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4
aarden pot aarden pot: ēǝdǝ pǫt (Jeuk), kroeg: krux (Jeuk), stoop: stup (Jeuk) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aars gat: gǫǝt (Jeuk) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
aartsbisschop aartsbisschop: aartsbisschop (Jeuk) Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)] III-3-3
aartsengel aartsengel: aartsengel (Jeuk) Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)] III-3-3
aarzelen draaien: dreie (Jeuk), dubben: dubben (Jeuk) bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
abt abt: Voor mannen  abt (Jeuk), overste: Voor vrouwen  euverste (Jeuk) Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] III-3-3
abuis mis: da es mis (Jeuk), das es mis (Jeuk) Dat is mis. [ZND 38 (1942)] III-1-4
accijns accijns (<lat.): accijns (Jeuk), taks (<fr.): taks (Jeuk) de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)] III-3-1
achterblijver krot: krǫt (Jeuk) Big die achterblijft in groei. [N 76, 49] I-12