32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
balken:
balǝkǝ (P219p Jeuk)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
aantreden:
ǭn[treden] (P219p Jeuk)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22125 |
de gummiring afnemen |
de ring aftrekken:
Opm. v.d. invuller: gummiring = catjoese renk.
rink aattrekke (P219p Jeuk)
|
het afnemen van de gummiring? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19450 |
de heg knippen |
(de) haag scheren:
de haag scheren (P219p Jeuk),
scheren:
schere (P219p Jeuk)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22772 |
de helft vragen |
de helft voor mich:
de heelig vor mich (P219p Jeuk)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegel:
Huiszegel (P219p Jeuk)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
auwnstèke (P219p Jeuk)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
autdoen (P219p Jeuk)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
heffen:
heffen (P219p Jeuk)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
geven (P219p Jeuk)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|