18910 |
degelijk |
krek zijn:
krek zijn (P219p Jeuk)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deker:
deeker (P219p Jeuk),
sarge:
saudie (P219p Jeuk),
a, klinkt meer als ou.
sadie (P219p Jeuk)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1, III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
dekkenaowt (P219p Jeuk)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
paajt (paard)
dekke (P219p Jeuk),
rijden:
rē̜ǝ (P219p Jeuk),
v?rke (varken)
rije (P219p Jeuk),
springen:
gǝsproŋǝ (P219p Jeuk),
spręŋǝ (P219p Jeuk),
sprɛŋǝ (P219p Jeuk),
kaa (koe)
sprenge (P219p Jeuk)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
I-11, I-12, III-4-2
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (P219p Jeuk)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deksel (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (P219p Jeuk)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpǝx (P219p Jeuk),
dɛ̄mpǝx (P219p Jeuk)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
den (P219p Jeuk)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22116 |
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats |
vlieglijn:
vluchlijn (P219p Jeuk)
|
Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|