19021 |
achterdocht |
achterdenken:
achterdenken (P219p Jeuk),
k ha gien achterdenke (P219p Jeuk),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
achterdenken (P219p Jeuk),
achterdocht:
ik had geen achterdocht (P219p Jeuk),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
achterdocht (P219p Jeuk)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18854 |
achterdochtig |
achterdochtig:
achterdochtig (P219p Jeuk)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhǭm (P219p Jeuk)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
achterhoofd:
achterhuujd (P219p Jeuk)
|
Achterhoofd (achterkop, bol(les)). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
31078 |
achterijzer |
achterste:
ɛstǝ (P219p Jeuk)
|
Hoefijzer voor de achterhoef van het paard. Het achterijzer heeft meestal een ovale vorm. Zie ook afb. 223b. [N 33, 353; N 33, 354b]
II-11
|
33802 |
achterknie |
jarret (fr.):
ža`rę (P219p Jeuk)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
19445 |
achteruit |
achter-ju:
axtǝr `jyi̯ (P219p Jeuk),
recul:
rǝkul (P219p Jeuk),
wei:
weej (P219p Jeuk)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteraait gooen (P219p Jeuk),
reuleren:
reeulere (P219p Jeuk),
terugtrekken:
truktrekken (P219p Jeuk),
wijken:
wijke (P219p Jeuk)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] || achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
hoofdstuk:
hyǝtstø̜k (P219p Jeuk)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterband:
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus met drie as!).
achterbaaand (P219p Jeuk),
achterrad:
achterrouwd (P219p Jeuk)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|