e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
domme vrouw trut: trut (Jeuk) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dommekracht krik: krek (Jeuk) Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219] II-11
dompelen dompelen: dompelen (Jeuk), in het water steken: in t wetter stēken (Jeuk), in ⁄t wetter stēken (Jeuk, ... ), onderdoen: onderdoan (Jeuk) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje donderbeest: donderbiejst (Jeuk) donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2
donderen donderen: donderen (Jeuk, ... ) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donderkruid onkruid: ps. invuller twijfelt over het antwoord!  onkraat (Jeuk) donderkruid (Inula vulgaris), weinig voorkomende samengesteldbloemige plant die 90 cm hoog kan worden, met langwerpige ronde bladeren en lichtbruin getinte bloemhoofdjes [N 37 (1971)] III-4-3
donderwolk donderwolk: dondarwolek (Jeuk), donderwolk (Jeuk), laf: laf (Jeuk) donderwolk [ZND 33 (1940)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
donderx donder: donder (Jeuk, ... ) donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donker worden, duisteren de avond valt: den ovend valt (Jeuk), duisteren: duisteren (Jeuk) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] III-4-4
donker, duisterx duister: duister (Jeuk, ... ) (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4