20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
doepkliejd (P219p Jeuk),
du:pkli:ət (P219p Jeuk)
|
doopkleed [RND] || het doopkleed, de doopjurk [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
24006 |
doopkaars |
doopkaars:
doepkas (P219p Jeuk)
|
De doopkaars. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23386 |
doopkapel |
doopkapel:
doepkapel (P219p Jeuk)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23998 |
doopsel |
doop:
duujp (P219p Jeuk)
|
Het doopsel [der doof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20400 |
doopsprei |
doopsprei:
doepspree (P219p Jeuk)
|
de doopsprei [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doepvont (P219p Jeuk),
du:əpfunt (P219p Jeuk)
|
doopvont [RND] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
wijwater:
wijwetter (P219p Jeuk)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34340 |
door de modder rollen |
moosliggen:
mǫu̯slegǝ (P219p Jeuk)
|
[N 76, 32]
I-12
|
25059 |
door elkaar, verward |
slordig:
slordig (P219p Jeuk),
verward:
verweijd (P219p Jeuk)
|
niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
smodderen:
Door het water lopen;
smoddere (P219p Jeuk)
|
Met schoenen of klompen door het water lopen (dabberen, platsen, smodderen, plensen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|