25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
(korte u), zoals in drugs.
drug (P219p Jeuk)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20236 |
drager van de doodskist |
drager:
draoger (P219p Jeuk),
draogers (P219p Jeuk)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)] || het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
drapeaudrager:
drapeauwdroager (P219p Jeuk)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20663 |
dragon |
dragon:
dragon (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk,
P219p Jeuk,
P219p Jeuk)
|
Dragon; een overblijvende plant met smalle gaafrandige bladeren en 3 mm grote bloemhoofdjes waarvan de jonge bladeren dienen als specerij in sla en bij het inmaken van augurken, zilveruitjes, etc. (drakewortel, kloppenkruid, stragoen). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
33848 |
draven |
draffen:
drafǝ (P219p Jeuk)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreft (P219p Jeuk),
drèf (P219p Jeuk)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
janken:
janke (P219p Jeuk),
lamenteren:
lammetere (P219p Jeuk)
|
op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
lang schap:
lang schap (P219p Jeuk),
lang skaap (P219p Jeuk)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23727 |
drie weesgegroeten |
drie weesgegroetjes:
drei Weesgegroetjes (P219p Jeuk)
|
De drie Weesgegroeten aan het begin van het Rozenhoedje of de Rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31387 |
driekantige vijl |
drie-/drijkantige vijl:
dręjkantegǝ [vijl] (P219p Jeuk)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|