25232 |
droog blijven |
droog blijven:
druug blijve (P219p Jeuk)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22043 |
droog snot |
droog snot:
druug snot (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
drūūch (P219p Jeuk)
|
droog [RND]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stø drȳi̯x (P219p Jeuk)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25129 |
droogte |
droogte:
druchte (P219p Jeuk),
druugte (P219p Jeuk)
|
droogte [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
24768 |
druifhyacint |
druifhyacint:
druifhyacinth (P219p Jeuk),
paasbloemetje:
pouwsblummeke (P219p Jeuk)
|
Druifhyacint (muscari). Bloempjes dicht opeen, bijna kogelvormig. De onderste knikkend, de bovenste zacht opstaand, deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden. De bloemen zijn blauw met een witte rand of geheel wit. In bossen en weilanden (traantje [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
smodderweer:
smodderweer (P219p Jeuk),
vochtig (weer):
vochtig weer (P219p Jeuk)
|
nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
troekel wijndruiven:
troekel wijndruge (P219p Jeuk)
|
[ZND 33 (1940)]
I-7
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
nerveus gaan:
nerveus gaan (P219p Jeuk)
|
Bedrijvig heen en weer lopen (rondridderen, -rennen, rettereren). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21817 |
druk praten |
tateren:
tjouwtere (P219p Jeuk)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|