e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drukken duwen: daan (Jeuk) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukknoop pitser: petsǝr (Jeuk) Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW] II-7
drukte maken jool en genre maken: Fr. se donner un genre: zich aanstellen  jol en genre make (Jeuk) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4
drukte, gedoe begankenis: begankenis (Jeuk) een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] III-1-4
druppel drup: drep (Jeuk), dreup (Jeuk, ... ) druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
druppen, druppelen druipen: drèupe (Jeuk), druppen: drĕŭpe (Jeuk) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbele en gecombineerde krompasser achtkanterpasser: axtkantǝrpɛsǝr (Jeuk) Dubbele krompasser met S-vormige benen. Wanneer het scharnier in het midden van de S-vormige benen is geplaatst, wordt deze passer vooral gebruikt voor het opmeten van uitwendige maten. Er bestaan ook uitvoeringen van de passer waarbij het scharnier aan het uiteinde van de S is aangebracht. Met dit type worden inwendige maten opgemeten. De gecombineerde krompasser bestaat uit een combinatie van de krompasser en de voetjespasser. Zie ook het lemma "voetjespasser" en afb. 83. [N 33, 252d; N 33, 252f; N 64, 80b] II-11
dubbele ladder dobbelleer: dǫbǝllīr (Jeuk) Ladder bestaande uit twee delen die aan de bovenzijde scharnierend met elkaar zijn verbonden. [N 67, 63d] II-9
duffel duffel: døfǝl (Jeuk) Dikke wollen stof met lang haardek. [N 62, 90; N 59, 201; MW] II-7
duif (alg.) duif: daaf (Jeuk), en daaf (Jeuk), Pl. [da:ve]  dāf (Jeuk) duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)] || Wat is de gewone dialectbenaming van de duif in het algemeen? [N 93 (1983)] III-3-2