e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krijgertje spelen nalopertje spelen: /  naoläoperke spele (Kanne), Ook: tikkerke spele  naoläoperke spele (Kanne), tikkertje spelen: tikkerke (Kanne), /  tikkerke (Kanne, ... ), tikkerke spele (Kanne), Ook: tikkerke spele  tikkerke spelen (Kanne) / [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] III-3-2
krijt krijt: kri.t (Kanne) Het krijt waarmee het aantal te malen kiloɛs en de naam van de klant op het molenbord worden genoteerd. In Q 88 telde de molenaar volgens de boeren wel eens teveel. Men noemde dat dubbel schrijven (dø̜bǝl šri.vǝ)(Coenen, pag. 178).' [Coe 246; Grof 277] II-3
krioelen krioelen: krioele (Kanne), wemelen: wiemele (Kanne) Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)] III-1-2
kroep kroep: króp (Kanne) Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)] III-1-2
kroeshaar kroezelhaar: krūzəlhōͅr (Kanne) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krommen, ombuigen buigen: boige (Kanne), krom maken: kroomp maoke (Kanne), ombuigen: omboige (Kanne), plooien: ploeje (Kanne) Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)] III-1-2
kroonkandelaar, luster luster: løstər (Kanne) kroonluchter III-2-1
kroonrad, kroonwiel kroonrad: kru.nrǭ.t (Kanne) Groot horizontaal rad dat in watermolens met meer dan één maalgang op de koning is bevestigd. Het kroonrad doet twee tot vier rondsels draaien die dan elk een steenkoppel kunnen aandrijven. [Vds 80; Jan 105; Coe 91; Grof 101] II-3
kropgat kot: ku.t (Kanne) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kruidwis wijden {ja}: ja, bestaat nog  / (Kanne) Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)] III-3-2