e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mik vork: väorek(ske) (Kanne) een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik] [N 112 (2006)] III-3-2
mikken mikken: mekə (Kanne) lonken (mikken) [RND] III-3-2
minnaar bijzit: biêzit (Kanne) minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)] III-2-2
miskraam misval: misvaal (Kanne) Te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 115 (2003)] III-2-2
moe moe: mo.j (Kanne) moe [RND] III-1-2
moeder moeder: moei-jer (Kanne), moejer (Kanne) moeder [ZND 01 (1922)] || moeder; dat is zijn moeder [ZND 08 (1925)] III-2-2
moedervlek moedervlek: moejervlek (Kanne) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)] III-1-1
moedig en opgewekt wakker: wakǝr (Kanne) Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j] I-9
moeilijk vooruitkomen lastig vooruitkomen: leͅstəx fərūt komə (Kanne) lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2
moer moer: mōr (Kanne) voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1