17566 |
opperhuid |
vel:
fä:l (Q188p Kanne)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17866 |
opschuiven |
opzij gaan:
op sej goon (Q188p Kanne),
opzij schuiven:
opsej sjöve (Q188p Kanne)
|
Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
34020 |
opstaan |
allez-jop:
alę jǫp (Q188p Kanne)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
33078 |
opsteken van de schoven |
gaffelen:
gafǝlǝ (Q188p Kanne),
opsteken:
opstē̜.kǝ (Q188p Kanne)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
32936 |
opsteker |
gaffelaar:
gafǝlē̜r (Q188p Kanne)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-4
|
17900 |
optillen |
heffen:
høffə (Q188p Kanne),
opheffen:
əphøfə (Q188p Kanne),
opl?ften (~du.):
oplŭftə (Q188p Kanne),
opløftə (Q188p Kanne),
opløfə (Q188p Kanne),
oplichten:
oplŭchtə (Q188p Kanne),
əply:te (Q188p Kanne)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || heffen [ZND m] || optillen [RND]
III-1-2
|
26361 |
optrekken, opdraaien |
opendoen:
ōpǝdū.n (Q188p Kanne),
openzetten:
ōpǝzętǝ (Q188p Kanne)
|
De sluis openen met behulp van een hefboom of een winde. In het eerste geval spreekt men in het algemeen van optrekken, in het tweede geval van opdraaien of opendraaien. Volgens Coenen (pag. 47) gebeurde het opdraaien ɛs avonds, het afdraaien ɛs morgens. Zie ook het lemma ɛaflaten, afdraaienɛ.' [Vds 42; Jan 43; Coe 29; Grof 59; monogr.]
II-3
|
34000 |
optuigen |
hamen:
hǭmǝ (Q188p Kanne),
zadelen:
zǭlǝ (Q188p Kanne)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
espres (Q188p Kanne)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22737 |
orgel |
orgel:
(örgeldràejer) (Q188p Kanne),
örgelmaan (Q188p Kanne)
|
iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)]
III-3-2
|