22408 |
sjoelbak |
sjoelbak:
sjoelbak (Q188p Kanne)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22477 |
sjoelen |
sjoelbakken:
sjoelbakke (Q188p Kanne)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅI (Q188p Kanne)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
zwat ɛn blou gəhowə (Q188p Kanne)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
slōͅp (Q188p Kanne)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (Q188p Kanne)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
slag:
slaog (Q188p Kanne)
|
slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
26350 |
slagdorpel, slagdrempel |
onderste balk:
ō.nǝrstǝ balǝk (Q188p Kanne)
|
Zware horizontale balk aan het einde van de vloer, waarop het hele sluiswerk rust. Oorspronkelijk was deze balk, evenals de sluisstijlen en de sluisbalk, uit hout. Op de meeste plaatsen in het onderzoeksgebied echter was het houten werk reeds lang vervangen door een ijzeren of een in beton gegoten sluisgeraamte. Zie ook afb. 68. De woordtypen dorpel (l 362, l 372), sluisdorpel (l 360), molenbed (l 361) en bed (l 361) zijn van toepassing op de drempel van de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ.' [Vds 34; Jan 31; Coe 20; Grof 52]
II-3
|
34594 |
slaghout |
steekhout:
stē̜khō.t (Q188p Kanne)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
24375 |
slak |
slak:
slek (Q188p Kanne)
|
slak, alg. [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|