id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21289 | soldaten | soldaten: suldo:tə (Kanne) | soldaten [RND] III-3-1 |
31504 | solderen | solderen: soldē ̞rǝ (Kanne), stoldē ̞rǝ (Kanne) | Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11 |
18428 | soorten mouwen | kimono: kiməno (Kanne), kimonomouw: Ss. sub kimono. kiməno}-mouw (Kanne), raglanmouw: Ss. sub rachland. raxlo͂.}-mouwen (Kanne) | #NAME? || kimono: Japans mantelvormig bovenkleed met (korte) wijde mouwen || niet aangenaaide mouwen III-1-3 |
33222 | sorteren met de hand | omrapen: ømrǭpǝ (Kanne), sorteren: sǫrtērǝ (Kanne) | Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.] I-5 |
34576 | spaak | speken: spē.kǝ (Kanne) | Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13 |
32750 | spade, spitschop | graafschup: grǭf[schup] (Kanne), schup: šøp (Kanne), šø̜p (Kanne) | Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1 |
26402 | spaken | speken: spɛ̄.kǝ (Kanne) | De staven die de verbinding vormen tussen de naaf en de velg van molenraderen. Zie ook afb. 73. [Vds 63; Jan 67; Coe 61; Grof 85; N D, 33] II-3 |
26507 | spankoord | kaartouw: kō.rtǫw (Kanne) | Het koordje waarmee men het schoen kan verstellen. [N O, 19n; Jan 158; Coe 139; Grof 161; N O, 36j add.] II-3 |
26434 | spanrol | spanner: spanǝr (Kanne) | Spanner, in de vorm van een wieltje, die men met behulp van een aan een hefboom bevestigd koord vooruit kan zetten. Op deze wijze wordt een riem tussen twee poulies gespannen waardoor de bovenste van de twee poulies gaat draaien en het luikoord of de luiketting opgerold wordt. Zie ook afb. 76. [Jan 234; Coe 211; Grof 238] II-3 |
17963 | spartelen | spartelen: spattele (Kanne) | Spartelen: met de armen en benen heen en weer slaan (spartelen, spattelen) [N 108 (2001)] III-1-2 |