18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stīf (Q188p Kanne)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugelen:
stibȳ.gǝlǝ (Q188p Kanne)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (Q188p Kanne),
verstikken:
verstikke (Q188p Kanne)
|
Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|
34018 |
stilstaan |
ho-ju:
hǫ jȳ (Q188p Kanne),
hou:
hou̯ (Q188p Kanne),
ju(j):
jȳ (Q188p Kanne)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
steengke (Q188p Kanne)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
stinkend kruid:
stenketid kroet (Q188p Kanne)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
19857 |
stoep, trottoir |
rabat:
trabat (Q188p Kanne)
|
stoep
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
troffel:
trufəl (Q188p Kanne),
troffeltje:
trøfəlkə (Q188p Kanne)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
gots:
znd 23, 60c; = het echt oude woord
goetsj (Q188p Kanne),
wis:
znd 23, 60c;
wes (Q188p Kanne)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
34577 |
stootring |
as:
as (Q188p Kanne)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|