22374 |
wippen |
wippen:
wippe (Q188p Kanne),
(ww.)
wippe (Q188p Kanne),
ww.
wippe (Q188p Kanne)
|
/ [SND (2006)] || op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (Q188p Kanne)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stār (Q188p Kanne)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (Q188p Kanne)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
toetmoes:
tutmōs (Q188p Kanne),
wit moes:
wit moos (Q188p Kanne),
wit mōs (Q188p Kanne)
|
[Goossens 1b (1960)] [Goossens 2c (1963)] [Lk 05 (1953)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwekstɛtšə (Q188p Kanne)
|
kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
duivelshaar:
dȳvǝlshǭr (Q188p Kanne)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
17890 |
woelen |
woelen:
woele (Q188p Kanne),
wregelen:
vreegele (Q188p Kanne)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
onvoorzichtig lopen:
ōnvərzextəx lōpə (Q188p Kanne)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (Q188p Kanne)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|