34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q188p Kanne)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
broek:
brōk (Q188p Kanne)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (Q188p Kanne),
brōk (Q188p Kanne)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
ceintuur:
Smallere gordels voor mannen worden riemen genoemd.
sənty:r (Q188p Kanne),
riem:
Sub ceinture. Smallere gordels voor mannen worden riemen genoemd.
riem (Q188p Kanne)
|
ceinture: (1) bredere gordel voor mannen; (2) gordel voor vrouwen
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (Q188p Kanne)
|
broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
weke voeten:
wē̜kǝ vø̜̄i̯ (Q188p Kanne)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
21603 |
brompot |
brommer:
brommer (Q188p Kanne)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
22586 |
bromtol |
zingtol:
ziŋtul (Q188p Kanne)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄.stǝx (Q188p Kanne)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
heet:
hē.t (Q188p Kanne),
hengstig:
heŋstex (Q188p Kanne),
hits:
hets (Q188p Kanne)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|