22662 |
kermismuziek |
kermismuziek:
kèermesmeziêk (Q188p Kanne)
|
de muziek die te horen is op kermissen [spel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22463 |
kermistent |
barak:
brak (Q188p Kanne)
|
Baraque: kermistent, woonwagen...
III-3-2
|
22514 |
kermistent: danstent |
guinguette (fr.):
Niet alg.
gae:gɛt (Q188p Kanne)
|
Guinguette: danstent.
III-3-2
|
22457 |
ketelmuziek |
ketelenmuziek:
ketelemuziêk, ketelemeziêk (Q188p Kanne),
ketelmuziek:
ketelmuziêk, ketelmeziêk (Q188p Kanne)
|
het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26667 |
ketsen, molenkar varen |
rondgaan:
rō.nt˲gō.n (Q188p Kanne),
varen:
vǭ.rǝ (Q188p Kanne)
|
Zakken graan of meel ophalen en thuisbrengen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord ømolenkarŋ het lemma ɛmolenkarɛ.' [N O, 38q; Vds 267; Jan 259; Coe 238; Grof 264]
II-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (Q188p Kanne)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kijnen:
kęi̯nǝ (Q188p Kanne),
schieten:
šētǝ (Q188p Kanne),
uitkruipen:
ū.tkrū.pǝ (Q188p Kanne)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
Sam. -spel, -doos, -avond, -partij, -club.
kin (Q188p Kanne)
|
Quine: rij van 5 nummers bij lotto.
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
Sub quine.
kinə (Q188p Kanne)
|
Kienen.
III-3-2
|
24337 |
kikker |
kwakvros:
kwakfroͅəs (Q188p Kanne),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakvrōs (Q188p Kanne)
|
kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND]
III-4-2
|