17662 |
handpalm |
handpalm:
ha:ndpall`m (L316p Kaulille)
|
Palm van de hand (binnenste van de hand, plat van de hand). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
haus (L316p Kaulille),
hausə (L316p Kaulille),
haws (L316p Kaulille),
’n paar hausen (L316p Kaulille),
’n paar hawsen (L316p Kaulille)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26078 |
handspaken |
speken:
spikǝ (L316p Kaulille)
|
De staken of spijlen van de kruias. Zie ook afb. 21. [N O, 30f]
II-3
|
22879 |
handspel |
hands (eng.):
hens (L316p Kaulille)
|
(Sport): Handspel (voetbal).
III-3-2
|
19901 |
handvat |
houvasten:
hǫu̯vastǝ (L316p Kaulille)
|
Achterste deel van elke der twee kruiwagenberries, waar uitsparingen in het hout een betere greep op de berries mogelijk maken. [JG 1a; JG 1b; monogr.]
I-13
|
29938 |
handvat van de troffel |
steel:
stēl (L316p Kaulille),
troffelsteel:
[troffel]stēl (L316p Kaulille)
|
Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.]
II-9
|
19566 |
handveger, stoffer |
handborstel:
ha͂ntboͅrstəl (L316p Kaulille)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
grob:
grǫp (L316p Kaulille)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|
29809 |
handvormsteen |
handvorm:
hant˲vø̜̜̄̄rǝm (L316p Kaulille)
|
Volledig met de hand bewerkte en gevormde baksteen. Tegenwoordig verstaat men onder een handvormsteen ook een steen die op dezelfde wijze wordt gevormd als de handsteen vroeger, maar waarbij de bewerkingen volledig of gedeeltelijk machinaal gebeuren - Schuddinck, pag. 108. [N 30, 52b; N 98, 161; monogr.]
II-8
|
29157 |
handweefgetouw |
getouw:
gǝtǫw (L316p Kaulille)
|
Het weefgetouw dat bediend wordt met de hand. De afmetingen hiervan zijn nogal verschillend; gewoonlijk is de lengte 2,5 m tot 3 m, de breedte ongeveer 2 m en de hoogte tot aan de draagarmen 2,5 m (Grothe, pag. 338). Zie afb. 54 en 55. [N 39, 1b; N 39, 1a; N 5A øIŋ, 9c; monogr.]
II-7
|