25157 |
ijzelen |
ijsregenen:
iesreègenen (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
⁄t règent ies (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
ijzelen:
het iezelt (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
ieselen (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
izələ (L316p Kaulille)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
26045 |
ijzerbalk |
ijzerbalk:
izǝrbalǝk (L316p Kaulille)
|
De horizontale balk waarin bij de standerdmolen het boveneinde van het staakijzer draait en bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning. In dit lemma zijn alle opgaven bijeengeplaatst, die betrekking hebben op de ijzerbalk in standerdmolens. Bovendien is hier materiaal opgenomen waarvan door de invullers niet is vermeld voor welk type windmolen het van toepassing is. De opgaven die specifiek de ijzerbalk van de Hollandse molen aanduiden, zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛijzerbalk van de Hollandse molenɛ.' [N O, 29d; N O, 16k; A 42A, 17]
II-3
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeur:
[oven]dø̄r (L316p Kaulille)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L316p Kaulille)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
puthaak:
pøthōͅk (L316p Kaulille)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
25371 |
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft |
ijzeren pin:
īzǝrǝ pin (L316p Kaulille)
|
De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.]
II-1
|
26299 |
ijzerreep |
koord:
kōrt (L316p Kaulille)
|
Het touw waarmee het staakijzer en het daarbij behorende rondsel uitgelicht kunnen worden. [N O, 16j]
II-3
|
17846 |
in beweging komen |
aan de gang komen:
anngang koome (L316p Kaulille)
|
In beweging komen (op gang komen, (zich) roeren, bewegen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20442 |
in de doodskist leggen |
kisten:
kiste (L316p Kaulille)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33613 |
in de moestuin werken |
hoven:
hōvə (L316p Kaulille),
hø͂ͅvə (L316p Kaulille)
|
[N P (1966)]
I-7
|