21912 |
kaal duivenjong |
kakjong:
kachjo.ŋk (L316p Kaulille)
|
Kaal duivenjong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
kōͅjən (L316p Kaulille)
|
kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
graanbak:
grǭ.nbak (L316p Kaulille)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kars (L316p Kaulille)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
19422 |
kaarsendomper |
kaarsendomper:
karsəndoͅmpər (L316p Kaulille),
keͅrsəndumpər (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
22392 |
kaart met prentje |
mannetje:
menn`ke (L316p Kaulille)
|
een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:rtə (L316p Kaulille)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
eten:
ae:te (L316p Kaulille)
|
kaarten bijnemen [rafelen, fretten] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22386 |
kaarten voor geld |
tuisen:
toese (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
Voor grof geld spelen: kaarten, kegelen.
toesen (L316p Kaulille)
|
(Kaarttermen): Kaartspel. || kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kîês (L316p Kaulille)
|
kaas [RND]
III-2-3
|