e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikkers laten rollen trullen: trulle (Kaulille, ... ) knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen] [N 112 (2006)] || Rollen. III-3-2
knikkers laten stuiteren tikken: tikke (Kaulille, ... ) (Kinderspelen): Knikkers laten stuiteren bij het knikkerspel. || knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen] [N 112 (2006)] III-3-2
knikkertermen pier: Een hoger gelegen plaats in een knikkerbaan met een onderscheid tussen een hoge (hoe:ge) en een lage (lie:ge) pier.  pier (Kaulille) (Kinderspelen): Knikkerterm. III-3-2
knipogen oogje knippen: uugske knippen (Kaulille), oogje trekken: oegske trekken (Kaulille) knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)] III-1-1
knobbelzwaan sierzwaan: geldt voor 120a-c  sīrzwān (Kaulille) zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)] III-4-1
knoeien, morsen, bevuilen beknoeien: beknoeien (Kaulille), beknooien (Kaulille), zn kleir beknooien (Kaulille), bemesten: bemesse (Kaulille), besmeren: besmeren (Kaulille), besmossen: besmossen (Kaulille), vuil maken: voel make (Kaulille), vul makə (Kaulille) bevuilen [ZND 32 (1939)] III-4-4
knoflook look: loek (Kaulille) look [ZND 01 (1922)] I-7
knokkelkuiltjes kuiltjes: kuûlk`s (Kaulille) De deukjes op de gewrichten tussen de hand en de vinger (kuiltjes, koetjes, putjes) [N 106 (2001)] III-1-1
knollen uittrekken plukken: pløkǝ (Kaulille), plø̜kǝ (Kaulille) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5
knolraap, raap raapje: rǭpkǝ (Kaulille), rapen: rǭpǝ (Kaulille), reuben: rø̄bǝ (Kaulille), reupen: rø̄pǝn (Kaulille) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5