34124 |
koe met hellend kruis |
hangende kont:
haŋǝndǝ kōnt (L316p Kaulille)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
gezonken koe:
gǝzǫŋkǝ ku (L316p Kaulille)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlękpuǝt (L316p Kaulille)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
doorgezakte rug:
dōrgǝzaktǝ røx (L316p Kaulille)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
hakkenschijter:
hakǝsxitǝr (L316p Kaulille)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
streepkop:
strēpkǫp (L316p Kaulille),
witkop:
wetkǫp (L316p Kaulille)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koeherd:
kuwɛ̄rt (L316p Kaulille),
koeherder:
kuwęrdǝr (L316p Kaulille)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
pens:
pē̜ns (L316p Kaulille)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
bed:
bęt (L316p Kaulille)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
32568 |
koekenhort, vlaaienhort |
koekwis:
koekwis (L316p Kaulille)
|
Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.]
II-12
|