20787 |
koken (intr.) |
koken:
plaats met frequent behoud van "n"in auslaut
kóókə(n) (L316p Kaulille)
|
koken [RND]
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
my(3)̄u̯ (L316p Kaulille)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34109 |
kol |
hart:
hart (L316p Kaulille)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
gry(3)̄s (L316p Kaulille)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
schoep:
sxop (L316p Kaulille),
sxup (L316p Kaulille),
troffel:
trufəl (L316p Kaulille)
|
kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
24190 |
kolgans |
kolgans:
koͅlgans (L316p Kaulille)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
kolenel (L316p Kaulille),
kolonel (L316p Kaulille),
⁄n kollonel (L316p Kaulille)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33026 |
kolven afstropen |
zuiver maken:
zyvǝr makǝ (L316p Kaulille)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
19615 |
kom |
jatte (fr.):
žat (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
kom:
koͅm (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kōmə (L316p Kaulille)
|
komen [RND]
III-1-2
|