34078 |
kossem |
vang:
vān (L316p Kaulille)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
21657 |
kosten |
kosten:
ps. omgespeld volgens Frings.
koͅstə (L316p Kaulille),
waard zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
wēͅrt sēn (L316p Kaulille)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
de koster (L316p Kaulille),
de kūster (L316p Kaulille),
de köster (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
de kəster (L316p Kaulille),
köstər (L316p Kaulille)
|
koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kostganger (L316p Kaulille),
kostgenger (L316p Kaulille)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
sion wordt in een keer uitgesproken
pensionaat (L316p Kaulille)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmə’nājə (L316p Kaulille),
kotelet:
koͅrtəleͅtən (L316p Kaulille)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
koude mist:
kàwə mest (L316p Kaulille),
mistig (weer):
mestəx (L316p Kaulille)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19276 |
koude drukte maken |
groot beschaar maken:
gruot bescher make (L316p Kaulille),
veel beslag maken:
veul beslaag maken (L316p Kaulille),
veel tralala van maken:
veul tralala van moëkken (L316p Kaulille)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
koude wind:
kàwə wént (L316p Kaulille)
|
koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18124 |
koudvuur |
koudvuur:
ka:wtveu:r (L316p Kaulille)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)]
III-1-2
|